Het Kanada Kommando

HILDA MUSCH
“Het Kanada Kommando” (1994)

“Ik zit met papa, mama en mijn broertje in een afgesloten, afgeladen volle veewagon. Het is benauwd. Mijn ouders weten ook niet waar we naar toe gaan. Door het lawaai van de trein en het geroezemoes van de mensen kan ik niet slapen. De reis duurt me te lang. Ik wil naar huis. De trein stopt. We moeten eruit. Mama zegt dat ik bij haar moet blijven. We moeten ons opstellen. Er is een man met een pet op en een zweepje onder zijn arm, die alles regelt. Ik vertrouw hem en zijn helpers niet. Ik haat hem. Papa en mama gaan naar rechts. Hij zegt dat ik met mijn broertje naar links moet. Ze trekken ons uit elkaar. Ik kan niks doen. Ze brengen ons met een vrachtwagen naar een soort fabriek. Ik zie rook en vuur in de verte.

Canada?
Verderop zijn twee andere gebouwen. Platter en vierkant, meer in de grond gebouwd. Ik zie iets waar ik erg van schrik. Er stopt een auto met een rood kruis erop. De man die eruit komt, neemt een soort bus mee het dak op. De inhoud daarvan gooit hij via een pijp naar binnen. Daarna hoor ik gegil. Ik ben bang. Ik vertrouw het niet. We zijn gevangen en worden geslagen en geschopt. Ik moet mijn barak in.
Dan komt er weer zo’n ‘pet’ met een groepje mannen. We moeten naar buiten. Ik hoor zeggen: “Het moet naar Canada”. Ze brengen ons naar een gebouw waar we onze kleren uit moeten doen en onze haren worden afgeknipt. Ik wil het niet, maar heb geen keus. Ze brengen onze kleren en haren naar Canada!
Als ze onze kleding hebben moeten we naakt naar buiten, naar het platte gebouw lopen, naar “het gebouw met de man op het dak”. Ik voel me misselijk en wil -rnoet- weg. Ik schaam me zo. Mijn broertje is ook bang. Hij houdt me vast. Dan gaan we het gebouw binnen, naar een vierkante ruimte zonder ramen, met natte tegels. De deuren gaan dicht. Ik hoor steentjes vallen: de man op het dak. Paniek. Ik kan niks doen.

De woorden van een stervende
Ik heb het gevoel dat ik ga stikken, en raak helemaal in paniek. Ik zoek een uitweg… Ik stik. Iemand gilt: “Sjema Israel!” Dit zijn de woorden van een stervende. Dat wil ik niet horen, dat kan niet waar zijn: het is het gebed dat je zegt als je dood gaat. Ik wil de smerige puinhoop niet zien van mensen, dood, gestikt, die zich in pure wanhoop naar buiten wilden werken. Ik kan niet accepteren dat ik dood ben. Ik ben dood. Niemand heeft me geholpen. Ik ben in de steek gelaten. Zelfs God heeft me in de steek gelaten …!

De stiIte doorbroken
De sessie bracht een schok van herkenning teweeg (waar wegens ruimtegebrek niet verder op in kan worden gegaan. Red.) Eindelijk durfde ik openlijk met mijn moeder over haar (ons) verleden te praten. Het wonderlijke is dat ze voor het eerst heel veel vertelde, blijkbaar omdat ik nu anders op haar reageerde. Later vertelde ik mijn verhaal over de sessie. Eerst was ze stil, toen begon ze te huilen. “Ik vind dit niet vreemd,” zei ze tussen haar tranen door. “Als ik dit zo hoor heb jij nog meer meegemaakt dan ik. En ik zit altijd maar te zeuren.” We hebben toen samen zitten lachen en de conspiracy of silence verbroken. Nu ik niet meer vanuit mijn eigen pijn reageer, kan zij haar eigen pijn bespreekbaar maken met mij, zodat we die kunnen delen. Nu, na zoveel jaar, is er opeens een band tussen ons ontstaan.
Tijdens de sessie en later bij het herlezen ervan, verbaasde ik me over een aantal in mijn ogen onwaarschijnlijke en onbegrijpelijke details. Ik begreep het woord “Canada” niet in de context. En waarom stapt een man uit de Rode Kruis-auto om vervolgens het dak op te gaan? Vraagtekens. Die week ben ik de bibliotheek ingegaan en ben voor het eerst van mijn leven in oorlogsboeken gaan struinen. De grote schok kwam bij het lezen van Het Koninkrijk der Nederlanden in de Tweede Wereldoorlog, deel acht, van L. de Jong. Daar vond ik een letterlijke weergave van de dingen die ik in de sessie niet begreep:

De ‘Krematoria’
“Het transport van het perron van aankomst in Auschwitz (…) was in zoverre ‘verfijnd’ dat met de vrachtauto’s of autobussen een autootje meereed waarop, ter geruststelling, een groot Rode Kruis-teken geschilderd was; in dat autootje bevonden zich de bussen met Zyklon-B die in de vroegere periode aan een motorrijder toevertrouwd waren. In alle vier de Krematoria (vrij lage gebouwen, met heggen en struiken omgeven) werden de personen die er binnen gevoerd werden, eerst naar de ruimte gebracht waar zij zich ontkleden moesten; zij werden daarbij begeleid door leden van het Sonderkommando, Joden dus, die hen geruststelden en aanmaanden, de bevelen van de SS-ers op te volgen. In de kraakheldere ontkledingsruimte waar, in zes of zeven talen, bordjes hingen met ‘Houd u schoon’, ‘Vergeet uw zeep niet’ erop, kreeg elk een genummerde kleerhanger; gezegd werd dat men zich het nummer goed moest inprenten, dan kreeg men ‘na de douche’ zijn kleren spoediger terug (…). De zware deur (van ‘de doucheruimte’) werd elektrisch gesloten en het Zyklon-B werd door openingen in het dak uitgeschud. De ‘vlokken’ vielen niet op de bodem van de gaskamer, maar stapelden zich op in holle, blikken ‘zuilen’ die vol gaten zaten waaruit het blauwzuurgas ontsnapte. Werd de gaskamer, na mechanisch ontlucht te zijn (dat duurde ongeveer twintig minuten) geopend, dan bleek steeds dat de slachtoffers met hun laatste krachten weggevlucht waren van de plaatsen waar die  blikken ‘zuilen’ stonden. Het Sonderkommando sleepte de lijken de gaskamer uit; bij de vrouwen werd het haar afgeknipt; uit de gebitten werden de tanden en kiezen met gouden of platina vullingen of kronen uitgebroken (…) Wat was de functie van de gevangenen die de gedeporteerden op het perron in Auschwitz zagen? Het waren nagenoeg allen Joden; zij behoorden tot het Kommando dat tot taak had, de bezittingen van de gedeporteerden in te pakken: het Kanada-Kommando dat aanvankelijk in Auschwitz 1 ondergebracht was, maar in januari ’43 naar Birkenau werd verplaatst, naar barakken vlak naast de grote Krematoria.”

Een bewijs voor reïncarnatie?