Anders dan anderen

NEL ROELEVINK
“Anders dan anderen” (1993) 

Janneke (43) heeft problemen op haar werk en komt niet voor zichzelf op. Haar angst om te verliezen of om verlaten te worden is zo sterk dat ze gelaten alles laat gebeuren. Ze heeft een gehoorapparaatje, vanwege doofheid in beide oren. Ook is ze bang voor motoren. Bij ingrijpende gebeurtenissen voelt ze verdriet en benauwdheid die haar naar lucht doen happen. Het is alsof ze zich uit lijfsbehoud constant inhoudt. Maar ondertussen geven de tranen aan dat ze boordevol verdriet zit.

Als terugkerende, beladen uitlatingen (postulaten) noteer ik onder andere:
“Ik voel me gepakt.”
“Grofheid van mensen raakt me erg.”
“Ik laat me niet als drek (“Dreck?”) behandelen.”
“De manier waarop ze met me omgaan.”
“Iedereen is tegen me.”
Bij het voorgesprek zegt ze: “Ik voel me anders dan anderen”.
Ervaringen met andere cliënten hebben me geleerd om in zo’n geval vooral ook naar het voorafgaande leven te gaan. Mede vanwege de sterke gevoelens van onveiligheid en gelatenheid.

Geboorte
Na een aantal sessies stel ik voor om een geboortesessie te doen. Dit lijkt me ook belangrijk vanwege de wisseltransfusie die Janneke heeft gehad. Als ik de benauwdheid en de reacties zie bij haar geboorte, worden mijn vermoedens over haar voorafgaande leven alleen maar sterker. In die eerste sessies stuitten we vooral op het happen naar lucht bij het sterven, en de daarmee gepaard gaande benauwdheid door geuren als salpeter en “drek”.

Doodgeboren kindje
Teruggaand naar het conceptiemoment ervaart de cliënte de gelatenheid van haar moeder (“Laat het maar gebeuren”). Er is een soort “moeten”, ook tijdens het verdere verloop van de zwangerschap. Moeder zegt niet wat ze zou willen zeggen en houdt haar gevoelens, vooral boosheid, binnen. De dokter en vader praten niet met haar over wat zij belangrijk vindt. Ze laat het gelaten over zich heen komen, al zou ze het liefst met haar vuist op tafel slaan. Vader is niet begrijpend en ruw in zijn houding en taalgebruik. Moeder is bang voor wat er gaat gebeuren, vooral als een wisseltransfusie voor de baby nodig blijkt. Daarbij speelt ook mee dat haar vorige kind, Karientje, na anderhalf uur is gestorven. Als Janneke de baarmoeder binnenkomt heeft ze zoiets van “Hoi, hier ben ik weer.” Ze is er blijkbaar eerder geweest als Karientje, het doodgeboren kindje.

Stank
De geboorte wordt opgewekt vanwege de wisseltransfusie. De baby ervaart het als benauwend, het stinkt. De geboorte gaat vrij snel, dan is er die benauwdheid. Ze ligt in een kromming (verkrampt), met haar hoofd naar achteren, happend naar lucht. Janneke wordt direct in een doek bij moeder weggehaald, zodat er geen bonding plaatsvindt. Ze herkent de verlatingsangst die daar al aanwezig is. “Ik word weggehaald”, zegt ze, angstig en benauwd.
Bij de wisseltransfusie voelen haar handen en armen erg opgezwollen, ze tintelt over haar hele lijfje. Haar slagaderen doen pijn, ze is vreselijk bang en hapt naar lucht. Het is alsof er motoren lopen! Er is grote paniek, en er vormt zich een groep mensen om het bed. Ze doen maar. Ze is blijkbaar anders dan anderen en het is een afschuwelijke ervaring. Het is ook verwarrend als de dokter zegt: “Het gaat goed”’, terwijl ze zich zelf zo benauwd en paniekerig voelt. Ze herkent die verwarring ook in haar werksituatie.

Geborgen
Als ze dit heeft ervaren, doen we het laatste gedeelte van de geboorte nog eens over. Haar ademhaling blijft nu regelmatig. Alsnog gaat ze een normale bonding aan met haar moeder. Ze ervaart dat ze op de buik van moeder ligt, met de hand van jaar vader op haar hoofdje. Dat geeft een veilig en geborgen gevoel. De navelstreng wordt doorgeknipt, los van alle negatieve ervaringen, energieën, uitspraken van moeder, vader en de omgeving.
Na deze sessie ben ik nog meer overtuigd dat het goed zou zijn om naar het leven hiervoor te gaan. Dit vanwege:

  • anders zijn dan anderen;
  • de koppeling tussen geur en benauwdheid;
  • de verkramping;
  • haar reactie op groepen: “Ze doen maar.”

Rhesus-baby
In de volgende sessie gaan we via de MES-brug (“Ik word weggehaald”, en de benauwdheid in haar borst) terug naar het voorgaande leven. Ze is Karientje, de eerdergenoemde baby die na anderhalf uur is gestorven. Ze ervaart grote benauwdheid en door vergiftiging en verdikking van haar bloed tintelt haar hele lijf(je). “Ik kan hier niet blijven!” gaat door haar heen. Ze sterft.
De artsen ontdekken dat ze een rhesus-baby is.

Van daaruit slaan we een brug naar het leven voorafgaand aan Karientje. Ze bevindt zich in een trein, waar het erg benauwd is en hoort het geschreeuw van Duitse soldaten: “Raus, mitkommen, Schweinhünde!” Etcetera. Janneke is een Jodin van 25 jaar. Voor ze in de trein terechtkomt is ze thuis met haar ouders. Ze weten wat er kan gebeuren met Joden. Ze wachten maar af want ze hebben niets te vertellen.
Dat niets kunnen doen, die machteloosheid, herkent ze ook sterk vanuit haar werksituatie. Dan komt het moment dat ook zij worden opgehaald. Ze gaan zonder tegenwerking naar beneden, maar nemen nog wel een tas met papier en diploma’s mee. Dat geeft tenminste nog een beetje hoop om goed werk te krijgen.

Verloren waardigheid
Ze worden weggehaald. Met veel waardigheid, dat wel. Hoofd omhoog en vol minachting voor de Duitsers. Op het station worden ze op een afschuwelijke manier in de wagons geladen. Een vrouw die tegenspreekt wordt doodgeslagen met een geweerkolf. Geschreeuw en gegil alom. Ze neemt daar een belangrijk besluit: “Ik wil niet meer horen, anders word ik boos en houd ik me niet meer in.”
In de trein ontfermt ze zich over een paar kinderen van een zieke moeder, die later sterft. Aangekomen in het kamp wordt ze gescheiden van vader en de twee kinderen voor wie ze wilde zorgen. Opnieuw onmacht en verdriet. Ze moeten zich uitkleden en haar haren worden op een ruwe manier geknipt. Dicht bij elkaar lopend moeten ze naar een soort doucheruimte. In die ruimte wordt het vreselijk benauwd. Ze hapt naar adem, terwijl alles tintelt. Vol angst en verdriet glijdt ze langs de muur op de grond, met een verkrampt lichaam, het hoofd achterover. En alsmaar die vreselijke benauwdheid. Ze hapt naar lucht, roepend “Papa, papa!”
De lichamen worden op kruiwagens geladen en in een groot gat gekieperd. Oh, al die mensen. Oh, wat erg. Ze gaan gezamenlijk naar het licht, als volk, en ze roept “Samen, samen!”. Met deze mensen voelt ze een grote verbondenheid.

Eindelijk bevrijd
Als renovatie gaan we terug naar het perron, waar ze nu al schreeuwend en schoppend haar woede laat zien. Ook treedt ze op als de vrouw die wordt doodgeslagen. En wat niet minder belangrijk is: ze komt terug op haar besluit dat ze niet meer wil horen. Nu mag ze best boos zijn – het geeft haar zelfs heel veel kracht: alles stroomt door haar lichaam. Het gas ademt ze uit.
Na de sessie voelt ze een enorme bevrijding. Tegelijkertijd is ze erg onder de indruk van de gelatenheid van de Joden. Ze voelen zich anders dan anderen. Het lijkt wel een soort lotsbeschikking – ze laten het gewoon gebeuren.

De rode draad doorbroken
We zien hier hoe haar gelatenheid vanuit het vorige leven wordt meegenomen, via het doodgeboren kind, naar de nieuwe baarmoeder en vervolgens haar huidige leven in. In deze sessie kwamen we eindelijk bij de boosheid die onder haar verdriet en gelatenheid schuilging. Na deze sessies is ook haar benauwdheid ten aanzien van geuren verdwenen. Op haar werk komt ze nu voor zichzelf op. Ze zegt wat ze wil zeggen, en ze laat het niet meer gebeuren.