Het broertje dat gemist werd

AD OTTEN
“Het broertje dat gemist werd” (1995)

Een tijdje geleden nam een 66-jarige vrouw, we noemen haar Liesbeth, met mij contact op. Zij was geboren in een gezin met twee kinderen: zijzelf en een drie jaar jonger zusje. Maar de vraag waarmee zij kwam was de volgende: kan het waar zijn dat ik ooit ook nog een broertje heb gehad, van wie het bestaan voor mij altijd verzwegen is?
Hieronder volgt het verslag van onze poging destijds om een antwoord op deze vraag te vinden.

Liesbeth neemt plaats in een stoel tegenover me, ik heb thee gemaakt. Aanknopend bij ons telefoongesprek vraag ik haar hoe ze eigenlijk bij het idee van een broertje komt. Zij vertelt me dat er een hele reeks van aanwijzingen hiervoor zijn, zonder dat deze aanwijzingen op zichzelf genomen ook maar iets ‘bewijzen’. Als eerste noemt zij een onbestemd gevoel van heimwee naar een broertje, dat zij al heeft sinds haar kindertijd: “Wat jammer dat ik geen broertje heb!” Ook in haar dromen keert deze heimwee terug. Zij krijgt dan een wandelwagen, echter zonder broertje erin. Naast dat gevoel is er ook al tijden sprake van een beeld, ze noemt het een soort visioen. In dat beeld tilt haar vader haar als klein kind op boven een wiegje. Terwijl ze neerkijkt op een roerloos baby’tje met een spierwit gezichtje en witte handjes, zegt haar vader steeds: “De baby moet heel lang gaan slapen.”
Verder vertelt ze dat haar moeder laatst is overleden. Zij was de laatste jaren van haar leven dement. Soms kon ze opeens informeren: “Hoe is het toch met het jongetje?” Eén keer heeft ze uitgeroepen: “De baby moet in bad” en vervolgens panisch: “Ik ben zo bang voor de vlammen.”

Schuldgevoel
Er is nog iets anders waardoor ze denkt dat er een essentieel stuk van haar jeugd ontbreekt. Zij heeft zich altijd heel schuldig gevoeld tegenover haar moeder, alsof ze wat goed te maken had. Liesbeth: “Ik heb haar jaren achterna gelopen en voor haar gezorgd, vaak ten koste van mijzelf. En ik zou bij God niet weten waarover ik me schuldig voel.”
En dan, over het ouderlijk huis, zegt ze: “Toen ik heel jong was zijn mijn ouders verhuisd naar de overkant van de straat; nota bene in precies zo’n zelfde huis als waar ze woonden. De reden hiervan heb ik nooit geweten. Maar laatst heb ik dat eerste huis bezocht en toen ik in de voortuin stond en opkeek naar het balkonnetje boven de erker, voelde ik me heel naargeestig worden. Dat gevoel had ik niet bij het huis aan de overkant, waar we later zijn gaan wonen. Diezelfde naargeestige sfeer vind ik ook terug bij een portret dat mijn vader in die jaren van mijn moeder gemaakt heeft. Mijn vader was portretschilder en kon een persoon en diens gemoedstoestand treffend weergeven. Mijn moeder had hij geheel in het zwart weergegeven met een trieste uitdrukking. “Waarom kijkt ze zo triest, zo verdrietig?”
Tenslotte vertelt Liesbeth een laatste aanwijzing voor het bestaan van een onbekend gebleven broertje: “In het schetsboek van mijn vader vond ik een tekening van een baby’tje. Dat baby’tje heette Paultje, maar deze naam was uitgegumd.”

Verborgen gehouden
De vraag van Liesbeth is duidelijk. Is er een stuk verleden, het bestaan van een broertje, uitgewist, uitgegumd en voor haar verborgen gehouden? Zo ja, waarom dan?
Wat was er in Godsnaam aan de hand dat het bestaan van zo’n kindje is doodgezwegen?
Voor Liesbeth is dit onderwerp meer dan een verzameling hersenspinsels en dat is goed zichtbaar. Tijdens het gesprek zijn op haar gezicht verschillende emoties af te lezen; verdriet, onbegrip, schuld. We besluiten tot het starten met de eigenlijke sessie, waarbij we overigens gewoon tegenover elkaar in onze stoelen blijven zitten.
Ik vraag haar om in gedachten plaats te nemen in de voortuin van het eerste ouderlijk huis, onder dat balkonnetje. Vrijwel direct komt het door haar genoemde naargeestige gevoel opzetten. Als ik vraag “concentreer je eens op dit gevoel” verschijnt het volgende beeld: zij ziet zichzelf als kind op dat balkonnetje, een beetje in elkaar krimpend voor de kwaad kijkende ogen van oma (de moeder van haar moeder, zij woonde op de bovenste etage van het huis). Zij ervaart dat ze zich op dat moment – ze is dan anderhalf jaar- heel schuldig voelt. Ze heeft iets gedaan wat niet mocht! Als ik vraag waar ze dat gedaan heeft komt als antwoord: in de huiskamer. Ik stuur haar terug naar het moment dat er in die huiskamer iets gebeurt waar ze zich later zo schuldig over voelt. Liesbeth moet duidelijk de nodige weerstand overwinnen om mijn suggestie op te volgen. Een akelig gevoel maakt zich van haar meester.

Broertje
Na enig aarzelen beschrijft zij de volgende situatie: “In de kamer staat een wiegje, mijn pasgeboren broertje ligt daar in. Mamma is even boven bij oma. Zij heeft mij verteld dat ik niet bij mijn broertje in het wiegje mag. Maar mijn broertje huilt! Ik wil naar hem toe en klim op de rand van het wiegje. Het wiegje kantelt en valt. We botsen tegen een ronde, zwarte en brandende kachel aan. De baby rolt uit het wiegje op de grond. Op die kachel staat een grote pan met heet water. Dat is voor het in bad doen van de baby. Die pan valt van de kachel, boven op de baby. Dan wordt alles zwart. Mamma komt aanrennen en gilt in paniek: “Gauw, gauw, een dokter!” Pappa loopt met mij naar de kachel en houdt mijn vingertje ertegenaan om te laten voelen hoe heet dat is. Hierbij brand ik mijn vingertje. Daarna tilt hij mij op en zegt met een hele rare stem: “Jij had op de baby moeten passen”. Mamma zegt niets tegen mij, ze kijkt niet eens meer mijn kant op. Ik begrijp er niets van!”
Op dit punt van het verhaal breken de emoties los, kortstondig maar hevig. Daarna is zij weer in staat om verder te praten. De trance lijkt door de uitbarsting spontaan verbroken. Toch meldt zich een ware stortvloed aan inzichten, alsof alle puzzelstukjes opeens passen. Liesbeth snapt nu bijvoorbeeld waarom ze altijd met beesten speelde en niet met poppen, die smeet ze in een hoek: “dooie dingen!” Ook komt plotseling het besef boven dat zij sinds deze gebeurtenis bij haar moeder uit de gratie is geweest.
Zij wordt uit angst voor ongelukken weer hele dagen in de box geplaatst; een situatie die tot ver in het derde levensjaar voortduurt. Als kind heeft zij dit altijd als straf ervaren, al wist zij al gauw niet meer waarvoor.

Zusje
Na de geboorte van haar zusje anderhalf jaar later, laat de moeder haar voelen dat dit nieuwe kind haar voorkeur heeft. Ze snapt nu dat ze feitelijk haar leven lang bleef proberen om weer in de gunst van haar moeder te komen. Vooral door goed voor haar te zorgen, iets dat wel moest mislukken. Na het bespreken van deze en andere inzichten besluiten we de sessie. Liesbeth vertelt me bij een vervolgcontact hoe in de dagen na de sessie het levenslange schuldgevoel verder loslaat en plaats maakt voor een gevoel van opluchting. Zij begint een intensieve speurtocht naar bewijsmateriaal voor het kortstondig bestaan van dit broertje. Het bevolkingsregister kan haar niet helpen: als in die tijd kinderen binnen vijf dagen na de geboorte overleden, werden zij op een aparte lijst geplaatst en niet geregistreerd in het geboorte- of overlijdensregister. Deze lijsten werden slechts kort bewaard. De kinderen zelf werden begraven op een aparte plaats op het kerkhof zonder steen, alsof het een taboe betrof. Uiteindelijk krijgt Liesbeth de bevestiging die zij zoekt uit de mond van een toenmalige vriendin van haar vader. In eerste instantie verklaart deze dat haar niets bekend was van dit broertje. Dagen later neemt zij echter contact op met de volgende woorden: “Je vraag liet mij toch niet los. De volgende dag realiseerde ik me dat je vader mij wel degelijk iets gezegd heeft over de dood van zijn zoon. Dat moet kort na diens geboorte en overlijden zijn geweest. Hij beschreef deze gebeurtenis echter heel kort en zakelijk en ging daarna onmiddellijk op een ander onderwerp over. Het was een mededeling op een toon waaruit ik opmaakte dat het niet de bedoeling was hier ooit op terug te komen. Doordat we er dus samen niet over gesproken hebben, ben ik het hele voorval na verloop van tijd vergeten. Alsof het geen plek mocht hebben.”