Stotteren

NEL ROELEVINK-DE BOER
“Stotteren” (1994) 

Secundaire ziektewinst houdt in dat een bepaalde ziekte of klacht iets oplevert dat men normaal gesproken niet krijgt. Zo kun je bijvoorbeeld dankzij een griepje eens lekker een week thuisblijven op kosten van de baas. Het onderstaande verhaal maakt duidelijk wat er kan gebeuren als je zo in je rol opgaat, dat je vergeet dat het ooit als spelletje begon.

De 17-jarige Jasper stottert al vanaf zijn zesde. Hij wil daar niet tot zijn veertigste mee rond blijven lopen. Behalve dat hij zich regelmatig “depri” en duf voelt, heeft hij een negatief zelfbeeld. Hij heeft een hekel aan zichzelf, want hij kan niet eens gewoon praten. Bij sollicitaties of in winkels komt hij niet uit zijn woorden, waardoor hij zich enorm beperkt voelt. Tijdens het voorgesprek komt hij nauwelijks uit zijn woorden. Hij lijkt afwezig, terwijl zijn ogen omhoog draaien en zijn hoofd achterover gaat. Hij zegt:
“Ik wil wel, maar het lukt niet!”
“Het is moeilijk om er uit te komen!”
Bij zijn vrienden stottert hij niet zo erg. Wel op school. En vooral thuis.

Met horten en stoten
Zijn geboorte ging met horten en stoten. De weeën waren begonnen, maar de waarnemende dokter vond het nog te vroeg. Vandaar dat moeder aan het infuus moest, om de weeën te stoppen. Zij vond dat het tijd was voor de bevalling, maar de dokter zei “Nee, nog niet.”
Zo zijn er diverse punten te vinden die met het stotteren te maken zouden kunnen hebben:

  • geboorte;
  • op de kleuterschool werd er plakband op z’n mond gedaan, omdat hij te druk was en teveel praatte(!).

Na een paar sessies, waarbij we onder andere een indianenleven doorwerkten waarin praten “geen nut” had, hield het stotteren een poosje op. Behalve thuis.
De geboortesessie is voor hem benauwend: hij wil wel, maar het kan nog niet. Terwijl hij vecht om geboren te worden, voelt hij zich alsmaar duffer worden. Jasper is erg benauwd en zegt: “het is moeilijk om eruit te komen”. Twee dagen wordt de geboorte tegengehouden. In die periode stopt hij met vechten – het geboren worden. Als hij eindelijk geboren wordt, is hij blauw. Zijn oogjes zijn bol en puilen uit, de navelstreng zit om z’n hals. Hij voelt zich zwak, maar de dokter zegt dat het goed gaat met het kind. Geloofsstructuur: “Als ik me zwak voel, gaat het goed”. Na de geboorte is er rondom verwarring en paniek (E). Hij voelt het in zijn keel (L). Hij wordt in paniek onmiddellijk in een doek weggebracht.

Jasper ervaart zijn geboorte als:

  • Moeilijk om eruit te komen.
  • Vechten om geboren te worden, maar alsmaar duffer worden.
  • Het is alsof ik doodga.

Als hij nu iets doet, houdt hij ook vaak op waardoor hij dingen niet afmaakt. Zo ook met praten. Dat noemen we stotteren.

Boos op iedereen
We hebben de geboorte opnieuw gedaan, maar nu op een soepele manier:

  • alsnog een bonding met moeder gemaakt;
  • uitgeademd wat hij binnen had gekregen van het infuus;
  • losgemaakt van de paniek en verwarring. Het kan heel verwarrend zijn als je geboren wilt worden maar van buitenaf wordt tegengehouden.

Als Jasper na de geboortesessie weer komt, stottert hij alleen nog thuis. Hij is onverschillig en moe. De mensen die hij kent zijn er toch al aan gewend dat hij stottert. Hij is boos, op alle mensen. Als reactie op de geboortesessie?
Met dit gevoel gaan we de sessie in. Hij ervaart zichzelf in een donkere ruimte, het geeuwen heeft de overhand. Hij zegt dat het komt omdat hij er toch niet uitkomt. We kunnen niet voor- of achteruit. Om het opgesloten gevoel te doorbreken, laat ik hem tenslotte fysiek uit de ruimte breken, wat een behoorlijk gevecht oplevert. Daarna voelt hij zich een heel stuk beter en sterker. Ook zijn ogen staan veel helderder.

Toch ben ik niet tevreden. Het is net alsof hij thuis wil blijven stotteren. Zou hij misschien stotteren om aandacht te krijgen? Ik maak een plan voor de volgende keer. Hij is pas gaan stotteren op zesjarige leeftijd, dus daar moet wat gebeurd zijn. Aan het plakband op zijn mond hebben we al gewerkt, evenals aan een gebeurtenis in de eerste klas. Er moet nog iets anders gebeurd zijn.

“Nu heb ik ze!”
Ik heb niet veel tijd meer, want hij zal nog één keer komen. Ineens bedenk ik dat zijn zusje (van één) visueel gehandicapt is, wat niet direct is waargenomen. Sinds dat bekend is, hebben de ouders opeens veel tijd en aandacht voor haar nodig: halen, brengen, en van alles proberen om haar van de klacht af te helpen  Wanneer hij voor de laatste sessie komt ziet hij er heel goed uit. Hij praat rustig en vloeiend, dus zonder te stotteren. Prachtig om naar te kijken en naar te luisteren. Buitenshuis stottert hij niet meer, en dat is een verademing voor hem. Maar thuis stottert hij nog steeds. Als ik bij het korte voorgesprek naar de handicap van zijn zusje informeer, raakt hij behoorlijk geïrriteerd. We beginnen met de sessie en ik blijf hem er vragen over stellen; de grote frons tussen zijn ogen wijst op behoorlijke irritatie. Als ik hem vraag of hij geïrriteerd is, ontkent hij dat (al geeft hij het later toe). Plotseling vraag ik: “Wat is het voordeel van thuis stotteren?” Waarop hij zegt: “Ik stotter, omdat ze dan aardig tegen me zijn!” Hij schrikt van zijn eigen woorden: oh, oh, het is aandacht. We gaan naar het moment dat hij dit uitvindt. Het is op school. Als hij wat hakkelt tijdens een leesbeurt, kijken de juf en de kinderen hem aan. Als hij bij thuiskomt ook wat hakkelt -“gewoon een beetje stotteren”- kijken zijn ouders hem aan en zeggen bezorgd: “Wat is er Jasper?” “Nu heb ik ze.” denkt hij. Vanaf dat moment begint zijn stotteren, waardoor hij immers meer aandacht krijgt. Ik laat hem met de kleine Jasper naar z’n ouders gaan en om hen te vertellen dat hij het niet meer nodig vindt om te stotteren voor aandacht. Later sprak ik Jaspers’ moeder. Thuis stottert hij niet meer, tot hun grote verbazing. Ze hadden immers al zoveel therapieën uitgeprobeerd, maar niets hielp. Het gaat goed met Jasper, en hij is bovendien een stuk rustiger geworden. Ook naar zijn zusje toe, met wie hij behoorlijk kon ruziën.