“VAN REGULIERE ZIJDE”
RONALD VAN DER MAESEN
Reïncarnatietherapie op de korrel (1997)
Publicaties over reïncarnatietherapie in erkende wetenschappelijke tijdschriften zijn schaars. Cladder (1983) was tot voor kort de enige die zich daaraan waagde. Dat werd hem door zijn collegae niet in dank afgenomen. Onlangs kwam daar Gomperts (1996) bij. Hij presenteerde zijn ‘Herinneringen aan het hiervoormaals’ als een veldstudie van reïncarnatietherapie. Deze studie lijkt meer een poging om het voor hem controversiële schip lek te schieten dan een serieus onderzoek naar de vraag of er aanleiding bestaat om het vak de reguliere haven binnen te loodsen. Hij is daarbij onzorgvuldig, tendentieus en sarcastisch. Baseert zijn analyse op tien interviews en trekt niet de conclusies die op grond van de citaten uit de interviews verwacht hadden mogen worden. Een analyse van een analyse door Ronald van der Maesen.
Als klinisch psycholoog/psychoanalyticus is dr. Wouter Gomperts verbonden aan de Vakgroep Klinische Psychologie en aan de Amsterdamse School voor Sociaal Wetenschappelijk Onderzoek van de Universiteit van Amsterdam. In zijn onlangs gepubliceerde en hier besproken artikel (MGv 7/8-96) baseert hij zich op een tiental interviews, afgenomen bij cliënten die figureerden in het door mij verrichte satisfactie-onderzoek ‘Cliënten over Reïncarnatietherapie’. Gomperts begeleidde mij bij het afstuderen (doctoraalscriptie én werkstuk over reïncarnatietherapie) in ruil voor mijn medewerking bij het verkrijgen van de namen en adressen van ex-cliënten voor zijn ‘veldstudie’. Als begeleider was hij streng maar rechtvaardig: met zijn hulp heb ik de eindstreep sierlijk gepasseerd. Als analyticus inzake reïncarnatietherapie gaat hij niet zo sierlijk te werk met het beschikbaar gestelde materiaal. Bij de beoordeling daarvan gaat het, net als bij hem, altijd over mijn eigen mening of interpretatie.
Glad ijs
Voor de werving van kandidaten voor zijn interviews, waarin het hem vooral ging over de kwaliteit en de ervaren realiteit van hervonden herinneringen, vroeg Gomperts mij namen en adressen van ex-cliënten uit het door mij verrichte satisfactieonderzoek. Gezien de door mij aan ex-cliënten verleende vertrouwensgarantie, vroeg ik hem een brief te concipiëren waarin hij zijn wensen en bedoelingen uiteenzette om deze door te sturen met een begeleidend schrijven van mij aan een twaalftal ex-cliënten. Aan hen werd gevraagd met Gomperts contact op te nemen, als zij bereid waren hem te woord te staan.
Gomperts schrijft daarover in zijn artikel (pag. 779): “Ik heb tien ex-cliënten reïncarnatietherapie geïnterviewd. Vijf van hen hadden gereageerd op een advertentie die ik in een landelijk dagblad plaatste. De overige vijf kon ik interviewen dankzij de bemiddeling van de voormalige secretaris van de NVRT die ook op mijn advertentie reageerde.” Die bemiddelaar was ik. Niet alleen ben ik nimmer secretaris van de NVRT geweest, ook heb ik niet op een advertentie gereageerd. Van zo’n advertentie weet ik niets af, betwijfel of die ooit is geplaatst en weet uit ervaring hoe moeilijk het is met ‘een advertentie in een landelijk dagblad’ de uiterst beperkte doelgroep (301 ex-cliënten) te bereiken.
Gomperts vervolgt (pag. 779): “De semigestructureerde interviews duurden een half tot anderhalf uur.” Ik vraag mij af of kan worden gesproken van zorgvuldig onderzoek als een interview een half uur -voldoende tijd om ‘ja’ te zeggen op de vraag of je koffie wilt en enkele demografische gegevens op te vragen- in beslag neemt. Hij waagt zich op glad ijs en glijdt uit als hij stelt (pag. 777): “De geloofwaardigheid van de in reïncarnatietherapie hervonden vorige-Ievenservaringen is voor de meeste mensen absurd.” De auteur heeft, neem ik aan, noch zelf geteld noch de beschikking over literatuur die een dergelijke opmerking ook maar enigszins wetenschappelijk ondersteunt.
Kretologie
En dan vervalt zo’n mededeling tot -in zijn milieu weinig gewaardeerde- kretologie. Hoe komt een achtenswaardig wetenschapper tot dit soort erupties? De lava begint al te stromen in een eerdere regel (pag. 777): “Het bestaan van meervoudige levens is een geloof dat slechts weinig vakgenoten zullen delen.” Dit is een ongelukkige zin omdat niet duidelijk is wiens vakgenoten worden bedoeld en omdat Gomperts in deze niets te delen heeft. Hij gelooft niet in reïncarnatie en komt daar rondborstig voor uit (pag. 779).
Wie een dergelijke positie inneemt heeft zichzelf mijns inziens gediskwalificeerd voor een serieuze en bovenal objectieve behandeling van het onderwerp reïncarnatietherapie. Van een vegetariër mag geen objectieve behandeling van de geneugten van selle d’agneau of gordon blue worden verwacht. De wereld heeft geen boodschap aan wat iemand wel of niet gelooft. De wetenschap is zeker niet gediend met de verkondiging van persoonlijk geloof. Wie niet in meerdere levens gelooft, gelooft als consequentie daarvan in één leven. Nog nooit heb ik iemand ontmoet die met enige zekerheid het bestaan van één leven aannemelijk kon maken. Noch van het een, noch van het ander is het bewijs te leveren. Over ‘dit’ leven bestaan geen misverstanden: over één of meerdere levens tasten wij in het duister. Gomperts ook! Evaluatieonderzoek bij reïncarnatietherapie zal de reïncarnatievraag moeten laten rusten en reïncarnatie voor de duur van het onderzoek als een metafoor kunnen aanvaarden. Wie daartoe niet bereid is, zal de hervonden vorige-Ievenservaringen al snel ‘absurd’ noemen en niet anders doen dan een bevestiging van die stellingname zoeken. Daarmee is niemand gediend, zeker de hulpvragende patiënt niet. En de klinische psychologie ook niet.
Tendentieus
Wat mag worden verwacht van een ‘veldstudie’, beperkt tot 10 personen, blootgesteld aan ‘diepte-interviews’ van dertig of meer minuten door een interviewer die stelt dat de geloofwaardigheid van vorige-levenservaringen voor de meeste mensen ‘absurd’ is en die zich daarvan niet uitdrukkelijk distantieert? Hoe ‘diep’ kun je trouwens gaan in een half uur? Of van een interviewer die, wijzend op de scepsis van ex-cliënten jegens reïncarnatietherapie, schrijft (pag. 781): “Nadrukkelijk lieten zij mij weten de gangbare werkelijkheidsopvatting te kennen en te delen.” Delen met Gomperts, naar mag worden aangenomen. En verder (pag. 782): “Ook na afloop van de behandeling twijfelden de meeste (van de tien! RvdM) cliënten over het waarheidsgehalte van de teruggevonden vorige levensherinneringen.” In het onderzoeksverslag (Van der Maesen, 1994) waaruit Gomperts put en waarin aan 301 mensen is gevraagd naar hun mening over het waarheidsgehalte, blijkt iets geheel anders. Het is in wetenschappelijke kringen een goed gebruik bevindingen uit eerder onderzoek te vermelden, zeker als de data uit dat onderzoek basis zijn voor je eigen artikel. Het voorkomt de schijn van tendentieuze berichtgeving.
Gruwelijk gewelddadig
De beperktheid van Gomperts’ visie op de therapie wordt reïncarnatietherapeuten duidelijk uit de volgende, eveneens tendentieuze tekst (pag. 782): “De meeste vorige levensherinneringen zijn gruwelijk gewelddadig. Gevangenschap, moord, martelingen, executies en intrafamiliair seksueel en fysiek geweld beheersen het interviewmateriaal van de ex-cliënten. Ik vat de gerapporteerde vorige levenservaringen kort samen. Vier levens eindigden door moord. Een goede bekende (meestal partner) was de dader. Twee cliënten hebben zelf ooit en moord gepleegd. Zelfmoord kwam een keer voor. Zes levens eindigden in de vlammen, waarvan drie op de brandstapel. Een cliënt stierf van de dorst in de woestijn en een ander van uitputting in de modder. Twee cliënten sloegen van boord en verdronken. Drie cliënten zijn gesneuveld. Vijf levens waren beëindigd door executie. Een cliënt was vergast in een Duits concentratiekamp en een was vermoord in het getto van Warschau. Drie cliënten zijn met een vliegtuig neergestort. Slechts drie levens eindigden met een natuurlijke dood: een cliënt overleed vlak na de geboorte, een stierf aan longontsteking en een aan tbc. Vier keer werd gerapporteerd over langdurige gevangenschap. In vier levens werd een cliënt gemarteld. Fysiek geweld door familieleden en/of tussen partners kwam in zeven levens voor. Verkrachting (op volwassen leeftijd) tweemaal. Over twaalf vorige levens werd melding gemaakt van seksueel misbruik in de vroege jeugd. Een keer was de buurman van toen de dader, de overige daders waren afkomstig uit de toenmalige kring van familieleden.”
Tikkeltje vals
Ik moet toegeven: Gomperts kwam veel te weten in zijn korte interviews. Hij zal de eerste dagen na de interviews geen hap door zijn keel hebben gekregen. Naarmate zijn artikel vordert wordt de toon scherper, alsof de auteur zich aangevallen voelt of zich tenminste stierlijk ergert aan de absurditeit van de geloofwaardigheid. Hij schrijft (pag. 784): “In een opeenvolging van levens veranderen de cliënten van personage, leeftijd, geslacht en maatschappelijke positie. Toch blijven zij steeds opnieuw zichzelf. In een hyperindividuele stamboom is de cliënt zijn eigen voorouder en zijn eigen nakomeling. De cliënt staat eeuwenlang in de schijnwerper van zijn eigen zelf. Dat is de narcistische inbreng van reïncarnatietherapie. Zelfs de dood schrompelt ineen”. En verder (pag. 785): “Reïncarnatietherapie is doordrongen van extreme interpretaties van gepopulariseerde grondconcepties uit de psychiatrie en psychotherapie”.
De toon wordt zelfs een tikkeltje vals (pag. 787): “Reïncarnatietherapie duurt kort genoeg om teleurstellingen in de therapeut aan het einde van de therapie vóór te zijn”.
Het zal niemand verbazen dat Gomperts’ oordeel over een therapie, gebaseerd op een filosofie/geloof dat hij afwijst, leidt tot de volgende analyse (pag. 788): “Het geloofssysteem van reïncarnatietherapie bestaat uit een modern mengsel van geseculariseerde religieuze gevoelens en behoeften, gevulgariseerde psychiatrische en psychotherapeutische noties en gepopulariseerde historische kennis. Dat zijn ieder op zich populaire en voor veel mensen geloofwaardige ingrediënten, maar de som ervan gaat tegen de in onze samenleving dominante werkelijkheidsopvatting in.”
Neckermann-geografie
Agressief ongeloof, zoals ik dat bij Gomperts bespeur, kan leiden tot uitspraken als:
“Met de nieuwe sociale uitvinding van de reïncarnatietherapie nemen de cliënt en therapeut een TGV in de tijd, die zonder noemenswaardige weerstand zelfs het begin- en eindpunt van het leven neemt. Daarmee is het oude herinneringsrecord van het geboortetrauma eindelijk gebroken” (pag. 777). Of tot de op interviews bij zegge en schrijve tien ex-cliënten gebaseerde conclusie: “Engeland, Schotland, Ierland, Centraal Europa, Noord-Frankrijk en een enkele keer Noord-Duitsland, Noord-Italië en Noord-Amerika zijn in de wereld van de Nederlandse reïncarnatietherapie de veel voorkomende zielsmigratielanden. De reïncarnatietherapie vormt de antipode van de Neckermann-geografie” (pag. 793).
A poor man’s Freud
De auteur constateert dat Freud als doel van zijn behandeling neurotische ellende verving door reële ellende en dat reïncarnatietherapie neurotische en reële ellende vervangt door irreële herinneringen aan de ellende uit een vorig leven: ” …de reïncarnatietherapeut is ‘a poor man’s Freud'” (pag. 796). Toen ik zijn ‘Herinneringen aan het hiervoormaals’ voor de eerste keer las (een nagenoeg gelijke versie werd eerder in een uitgave van het Amsterdams Sociologisch Tijdschrift gepubliceerd) nam ik Gomperts bloedserieus in zijn constatering, dat de therapie minstens zo effectief is als de reguliere psychotherapie en een grotere cliëntensatisfactie en kortere behandelingstijd kent. En ook in zijn zo oprecht ogende verzuchting: “weten de rijksoverheid, inspectie, ziektekostenverzekeraars, de RIAGG’s en consumenten- en patiëntenorganisaties dit al?” Tijdens een college ‘Drie therapeutische hoofdstromingen’ (waartoe reïncarnatietherapie nog niet wordt gerekend) confronteerde ik hem met deze ontboezeming. “Ik had dat beter niet kunnen schrijven; het was ironisch bedoeld”, antwoordde hij. Een jaar later doet hij het weer, ongetwijfeld verrukt van zijn eigen ironie. Op serieuze wetenschapsbeoefening maakt hij geen aanspraak meer.
Allemaal onzin
Als Gomperts in reïncarnatie zou geloven of tenminste zou kunnen opbrengen de filosofie niet a priori te verwerpen, zou hij anders zijn omgesprongen met een door hem aangehaalde uitspraak van een ex-cliënt (pag. 782): “Maar wat natuurlijk voor mij het belangrijkste was, dat was dat ik drie jaar met die extreme buikkrampen had rondgelopen, en dat het dus binnen krap twee maanden compleet genezen was, wat mijn hele omgeving hogelijk verbaasd heeft, terwijl ik er eerst om uitgelachen werd, maar dat ik eigenlijk in de kortst mogelijke tijd genezen was. En dat was eigenlijk voor iedereen het allerbelangrijkste wat telde.” Helaas becommentarieert Gomperts dit cliëntencitaat niet. Wie vorige levens als mogelijkheid uitsluit kan niet anders dan de herinneringen uit die vorige levens als verzinsels of fantasieën bestempelen. En dat doet Gomperts op basis van een overigens knap betoog. Daarin worden de in de therapie teruggevonden meervoudige levens en traumatische vorige levensherinneringen gekarakteriseerd als “pseudo-Ievens en pseudo-herinneringen die in een co-productie van therapeut en cliënt ontstaan; in die co-productie is het aandeel van de suggestieve invloed van de therapeut groter naarmate de suggestibiliteit van de cliënt groter is.” (pag. 791).
En over het verdere proces weet de auteur dat “afschuwelijke herinneringen van dit leven worden afgesplitst en in een bewerkte vorm in vorige levens ondergebracht. Er zijn de cliënt dan ooit ergens traumatische gebeurtenissen overkomen. Bovendien zijn ze hem niet meer helemaal zelf overkomen, want met de zielsverhuizing is tot op zekere hoogte een andere persoon het slachtoffer geworden. De zielsverhuizing van reïncarnatietherapie schept een zekere orde in, en een geruststellende verklaring voor verwarrende, kwellende en onbegrijpelijke gedachten, gevoelens en gedragingen uit het huidige leven” (pag. 792).
Strijd tegen ontkenning
Streven naar maatschappelijke erkenning van reïncarnatietherapie, een van de doelstellingen van de NVRT, is ook een strijd tegen ontkenning. Die kunnen we bestrijden door verkenning, dus door onderzoek. Wat we niet kunnen weten kan beter met rust worden gelaten. Gomperts kan niet ‘weten’ dat reïncarnatie en de herinneringen daaraan absurd zijn. Ik kan niet ‘weten’ dat reïncarnatie een feit is, maar constateer dat solide argumenten voor het tegendeel ontbreken. Zolang de geestelijke gezondheidszorg met het paradigma ‘dit en dus één leven’ uit de voeten kan en adequate hulp kan bieden, heb ik daar vrede mee. Maar als de binnen het genoemde paradigma ontwikkelde technieken en interventies ontoereikend blijken (zoals bij het Tourette-syndroom: ‘we zitten met onze handen in het haar’ en bij een aantal andere syndromen en psychische aandoeningen zoals auditieve hallucinaties) dan dienen we eigen grenzen te overschrijden en eigen beperkingen opzij te zetten. Paradigmaverschuivingen bieden nieuwe kansen en wellicht betere oplossingen. Aan de verkenning daarvan wordt hard gewerkt. Helaas nagenoeg alleen aan ‘niet-reguliere zijde’.
Literatuur:
- Cladder, “Drie jaar ervaring met reïncarnatietherapie”. Tijdschrift voor Psychotherapie 4, 172-181, 1983.
- Gomperts, “Herinneringen aan het hiervoormaals. Een veldstudie van reïncarnatietherapie” . Maandblad Geestelijke Volksgezondheid 7/8, 777-800, 1996.
- van der Maesen, “Cliënten over reïncarnatietherapie. Satisfactieonderzoek.” Nederlandse Vereniging van Reïncarnatietherapeuten, Informatie- en Documentatiecentrum, Arnhem.