EVERHARD MULDER
“Reïncarnatie: dwangbuis, troost of projectie?”
Een vogelvlucht door de filosofie (1997)
Wat betekent reïncarnatie eigenlijk? Waar komt dat begrip vandaan? Hoe wordt er binnen verschillende stromingen over reïncarnatie gedacht? In deze Cyclus wijden we dit Jubileumkatern aan bestaande filosofieën rondom reïncarnatie. Onze ‘huis-filosoof’ Everhard Mulder geeft een overzicht.
“De reïncarnatie, de hele gedachte, helpt je met het uiteindelijk accepteren van de dood, met de dood te aanvaarden”, zegt Kay van Dijk in Cyclus 97/2, pagina 46. Zo beschouwen vandaag de dag veel mensen het begrip reïncarnatie. Herkansing en troost. Als ik sterf houdt het lekker niet ècht op want mijn ziel gaat door; we will meet again! Maar zo positief heeft men er niet altijd over gedacht. Tweeduizend jaar voor Christus bijvoorbeeld, zag men reïncarnatie als een afschuwelijk iets. Een ramp want je bleef tot in eeuwigheid gevangen in het oneindige rad van wedergeboorte. Er ontstond verlangen naar de Verlichting: dan kwam je nooit meer terug. In dit artikel ga ik beknopt in op het denken van mensen in de loop der eeuwen over reïncarnatie: hun geloof, ongeloof, hoop en verzet. En vooral hun projecties.
Reïncarnatie is geen los begrip
De gedachten over reïncarnatie hebben nooit los gestaan van een religieus of filosofisch systeem. Tegenwoordig zien we wel dat mensen ‘in reïncarnatie geloven’ los van enig filosofisch of religieus systeem. Daarmee krijgt reïncarnatie een geheel eigentijdse invulling en betekenis. Wat zou daar mis aan zijn? Op zich niets, wanneer we maar de geschiedenis in het oog houden en daardoor beseffen hoe ook in onze tijd het begrip reïncarnatie bol staat van (onbewuste) projecties, wensen en verlangens. Hoe over reïncarnatie is gedacht in de loop der eeuwen, zegt misschien meer over de mens dan over reïncarnatie. In vogelvlucht gaan we door de geschiedenis van het menselijk denken en door enige grote religieuze en filosofische systemen.
Mythische denken
In de ontwikkeling van het menselijk denken, noem ik de eerste fase het mythische denken. Dat loopt van het begin van de mensheid tot 2000 voor Christus. De mens ervaart zich als onderdeel van een wereld vol geheimen en gevaren. De zon komt op, gaat onder en komt weer op. Water komt op, gaat weer weg en komt weer op. De natuur bloeit op, sterft af en bloeit weer op. Mensen bloeien op, sterven af en er komen weer nieuwe. De gehele schepping is één grote cyclus en elk onderdeel heeft daarin een eigen cyclus. Mythische verhalen drukken dit gevoel van eenheid uit: alles komt uit één en dezelfde levensbron, is in het begin klein en teer, komt tot bloei, wordt krachtig en zwakt af om te vergaan. Waarna alles opnieuw een aanvang neemt. Heldenverhalen, mythen, rituelen, gezang en dans houden de mens in contact met die ene Bron. De held met wie wij ons kunnen identificeren, gaat op zoek en vindt in de diepste diepte de Oerbron. In de vorm van De Moeder, De Vader, Het levenskruid of De Bron. Soms daalt de held af in het dodenrijk of sterft onderweg om later glorieus te herrijzen. In mythen verhaalt men van de oerreus, de oergod, het oer-ei of de oerslang die sterft. Uit dit dode lichaam ontstaat alles wat is… Alles wat bestaat komt dus uit een en dezelfde bron: ik ben dus niet anders dan die berg, die leeuw of die andere mens. De dood is niet het einde: de cyclus gaat door. De mens is daar onderdeel van en die zekerheid geeft rust. Zo kan men in de diepste winternacht al zeker weten dat de zomer er weer aankomt en dat vieren: de cyclus gaat door, eeuwig en altijd. Reïncarnatie is hierin impliciet opgenomen, wordt zelden als zodanig benoemd en is vaak ook geen individueel “ik”-gebeuren. Men beschouwt zichzelf als onderdeel van de natuur en de groep waarin men leeft en dat alles, inclusief mijzelf, gaat zo eeuwig door. Dit denken treft men aan in mythen zowel uit IJsland, Europa, India, Arabische landen, Egypte, Midden en Zuid Afrika, Noord en Zuid Amerika, Australië, et cetera.
Religieuze denken en Hindoeïsme
De tweede fase is het religieuze denken van 2000 vóór tot 1500 na Christus. Met het religieuze denken die in deze fase ontstaat bedoel ik het Hindoeïsme, het Boeddhisme, het Jodendom en het Christendom. De mens leert langzaamaan de aarde te bewerken, dieren te temmen en gebruik te maken van eb en vloed. Men ervaart zich niet meer als een onderdeel maar als beheerder of beheerser van de aarde. Het gevoel van één zijn met de aarde verdwijnt. Er ontstaat met name in India (Hindoeïsme), een verzet tegen die eeuwige cyclus die ons aan de aarde gevangen houdt. Moet die zinloze cyclus geen doel of betekenis hebben? Is er geen ontsnappen mogelijk aan dat “eeuwige wiel van spaken”? Het idee van de Verlichting ontstaat: ben je verlicht dan ontsnap je aan die cyclus. Reïncarnatie is dus een wanhoop, een te vermijden situatie. Was er maar geen reïncarnatie, want dat zorgt ervoor dat we blijven sterven. De mens moet dus de Verlichting bereiken. Maar: hoe? De bevolking van India is een agrarische bevolking en drukt zich dus uit in agrarische termen. Planten dragen zaden om zich voort te planten. Zo maakt de mens karma dat hij als zaden met zich mee draagt. Bijna elke handeling veroorzaakt karma dat, net als zaden, ooit zal ontkiemen. Je weet echter nooit wanneer je de gevolgen van je daden oogst: in het huidige of in volgende levens. Karma zorgt ervoor dat de mens steeds weer geboren wordt. Ieder individu moet dus tot karmaloze handelingen zien te komen. Men ziet hier een doorbraak van de gedachte dat ‘het ik als onderdeel van een groter geheel’ reïncarneert. Het wordt nu een individueel, zelf te bepalen proces of ik als enkeling de verlichting bereik of niet. Daarvoor onderkent men in het Hindoeïsme twee ‘heilswegen’. De ene behelst de ascese, het zo weinig mogelijk handelen en middels yoga-beoefening oud karma verbranden. De andere weg is: absolute overgave aan de goden. De blik gaat van de aarde naar de hemel: de goden. En met name wanneer je je aan hen onderwerpt, kunnen zij ervoor zorgen dat je de verlichting bereikt. Handel je met steeds het doel en het beeld van god voor ogen, dan verricht je karmaloze daden en keer je (als je het goed deed) nooit meer terug op aarde. Kortom: in het Hindoeïsme is reïncarnatie een onverkieselijk iets, een te vermijden noodlot. Met veel karma moet je vele, wellicht moeizame, levens door om eindelijk de verlichting te bereiken.
Boeddhisme
600 voor Christus is de Hindoehemel vol elkaar bestrijdende goden. Geen mens kan er meer wijs uit worden. Men komt tot zeer extreme vormen van religieuze onderwerping of ascese. Een Griekse dichter zegt in die tijd: “het is beter een bedelaar op aarde te zijn dan een god in de hemel”. Prins Gautama, opgevoed in extreme luxe en rijkdom, werd getroffen door het lijden van de mens. Ziekte, ouderdom en dood geselen de mensen, evenals hun onzinnige onderwerping aan de goden. Op zoek naar de oorzaak van dit lijden (dukha) en de wens de mens daaruit te verlossen, vervalt ook hij tot extreme ascese. Dit blijkt zinloos: hij bereikt de verlichting niet. Door het juiste inzicht en de middenweg te bewandelen, bereikt Gautama uiteindelijk wel de Verlichting en heet dan voortaan “De Boeddha”. Het lijden van de mensheid komt voort uit ‘levensdorst’; de wens tot leven, tot bezit, tot zijn. Dit is zinloos; alles is immers veranderlijk en vergankelijk. Dat is het juiste inzicht dat een mens zich moet verwerven waardoor de levensdorst zal uitblussen. De mens kan door dit juiste inzicht en door het ‘achtvoudige pad’ te bewandelen de verlichting bereiken. Op eigen kracht en al tijdens het leven en niet erna, zoals zoveel religies beweren. Ook in het Boeddhisme is reïncarnatie dus een onverkieselijke situatie. Het gaat er juist om dat te vermijden en te ontstijgen. In de kern is het Boeddhisme geen religie. Sterker nog, Boeddha heeft zichzelf nooit als god omschreven en wilde ook geen goddelijke verering. De mensen hebben een probleem en hij vond een weg dat op te lossen. Meer niet. Boeddhisme is dus geen religie maar een levensfilosofie. Er zijn binnen het Boeddhisme grote verschillen. Ik noem de twee belangrijkste: de vraag of er wel een ‘ik’ is en of reïncarnatie bestaat. Als alles veranderlijk en vergankelijk is, is mijn ego dat ook. Boeddha heeft de vraag naar het ‘ik’ dat steeds weer incarneert, niet beantwoord. Thaise boeddhisten stellen dat hij de vraag niet beantwoordde omdat het ‘ik’ gewoon niet bestaat. Als alles veranderlijk en vergankelijk is, is het ‘ik’ dat ook. Elk mens is een min of meer toevallig samenraapsel van karmische residuen. Na je dood blijft slechts karma over, dat zich in een toevallige samenstelling weer samenklontert in een nieuw mens. Het Thaise boeddhisme ziet de mens als een kar. Sterft de mens dan valt de kar uiteen, slechts de inhoud gaat door. Er is dus wel iets dat doorgaat; het karma maar zeker geen individueel ‘ik’. Men heeft dan wel een probleem met de talloze verhalen (onder andere van Boeddha zelf) over de vorige incarnaties van Boeddha waarin sprake is van een individuele ziel die zich steeds verder vervolmaakt tot hij in zijn laatste incarnatie de Verlichting kon bereiken. Kortom: het Thaise boeddhisme stelt: er is geen ‘ik’ en dus er is geen reïncarnatie. Je houdt gewoon op te bestaan. Je karma gaat verder. Het Tibetaanse Boeddhisme beziet dat anders. In navolging van Boeddha’s verhalen over zijn eigen incarnaties, gelooft men wel in een ‘ik’ en in reïncarnatie daarvan. Boeddha heeft enkel die vraag naar het ‘ik’ niet beantwoord, stelt men, om je niet af te leiden van je taak de verlichting te bereiken. Hij had nooit de bedoeling het ik te ontkennen. Kom je voor, tijdens en na je sterven niet tot het juiste inzicht in je ware aard, dan incarneer je weer en wel binnen 49 dagen. Men heeft de bardo’s waardoor je gaat, heel nauwkeurig omschreven om je op die reis na je dood voor te bereiden. Want er zijn talloze kansen om via het juiste inzicht alsnog de verlichting te bereiken. Hier is dus wel degelijk sprake van een individueel ik dat, zichzelf vervolmakend, van leven tot leven gaat tot de uiteindelijke verlichting. Ook hier is reïncarnatie bepaald geen troost of bron tot vreugde. Als je reïncarneert komt dat doordat je faalde in het juiste inzicht.
Jodendom
De mythe van de schepping zoals in het Oude Testament beschreven, is een bewerking van het scheppingsverhaal uit het Gilgamesh-epos. Zoals in het Gilgamesh-epos reïncarnatie impliciet aanwezig is, zo is dat in sommige stromingen binnen het Jodendom ook. Met name in het vrome chassidische jodendom, omstreeks 1700 in Oost-Europa ontstaan, vinden we dat nu nog terug. De liberale joden kennen het begrip reïncarnatie vrijwel niet meer. De mens reïncarneert hier niet als enkeling, maar in familieverband. Dezelfde familie keert steeds in wisselende rollen terug naar hetzelfde dorp. Zo kunnen zij, lerend van het verleden meewerken aan de vervolmaking van de aarde. Helaas wordt het joodse volk voortdurend weggejaagd uit hun dorpen die vernietigd worden. Daarom kent het joodse volk veel verdwaalde zielen, die wanhopig naar elkaar op zoek zijn, verspreid over de gehele wereld. Reïncarnatie is hier dus een middel om mee te werken aan de vervolmaking van de totale wereld. Het zal pas stoppen als de hele wereld vernieuwd is en alles en iedereen deelt in deze vervolmaking.
Christendom
Aanvankelijk kende het Christendom het begrip reïncarnatie. Men heeft het evenwel in de loop van de christelijke geschiedenis afgeschaft. Niet expliciet. Met de veroordeling van de leer van een kerkvader als Origenes werd ook reïncarnatie afgeschaft. Hij en later Thomas van Aquino stonden onder grote invloed van de Griekse filosoof Plato. Plato vroeg zich af: hoe kan het toch dat we, terwijl poezen, paarden, bomen en mensen onderling enorm verschillen, toch meteen herkennen: dat is een paard, een poes, een boom, een mens? Volgens Plato komt dat omdat er een ‘ideeënwereld’ is, waar het idee paard, het idee boom, mens, poes, etcetera leeft. Elk individueel paard, poes, boom of mens is een afspiegeling van dat idee dat we ons herinneren. Want voor onze geboorte leven we in die wereld en als we sterven gaan we terug naar die ideeënwereld om dan weer terug te gaan naar de aarde en opnieuw een manifestatie te vormen van dat ene idee mens. Welnu: christenen vonden dat later een mooi beeld. Elk mens is een afspiegeling, een manifestatie van de ene Idee-mens en dat is God. Door zelfkennis kan je dus kennis over God opdoen, ja, zelfs met hem gelijk worden en zo de hemel (Verlichting) bereiken. Men noemt dat gnostiek. Juist dat element dat de mens dus op eigen kracht, buiten het instituut kerk om, via meditatie, mystiek en inzicht in zichzelf de verlossing kan bereiken, maakte dat men de Griekse leer van Plato, bovendien een heiden, wilde veroordelen. In 896 schafte men op gezag van Augustinus de Nous (= Geest, God) waar elk mens volgens Origenes deel van uitmaakt en weer naar terug zou keren, eenvoudig af. En impliciet daarmee het begrip reïncarnatie. Binnen het Christendom zijn er vele mystieke en gnostieke stromingen geweest, zoals het Manicheïsme en Kartharen. Stelselmatig zijn deze bewegingen verbannen en menigmaal zelfs uitgemoord door het instituut kerk dat zich door deze bewegingen bedreigd voelde. De Rooms-katholieke kerk heeft nog steeds als officiële leer dat er buiten de kerk om geen heil te bereiken is. Het christendom kent reïncarnatie officieel dus niet meer.
Rationele denken
De derde fase is het rationele, op de mens gerichte denken van 1500 tot heden. Hoewel Boeddha in 600 voor Christus al stelde geen goden nodig te hebben en ze afschafte, behoort het religieuze denken vandaag de dag nog niet tot het verleden. Rond 1500 ontstaat in het Westen vooral het rationele denken: de wetenschap komt op. Aarde noch goden hebben de mens meer iets te zeggen: de blik richt zich nu op de materie en de mens zelf die mens al snel ziet als een machine. Via de medische wetenschap probeert de mens grip op zijn lichaam te krijgen en via de psychologie op zijn geest. Het heil wordt verwacht van kennis en de ratio. Descartes stelt: Ik denk, dus ik besta. Hij onderscheidt de wereld van het gevoel (en rekent religie daartoe) waarin niets is te bewijzen en noemt die irrationeel, van de wereld van de wetenschap en de kennis. Al snel hecht menigeen zich sterk aan deze laatste wereld die als de enige ‘echte’ gezien wordt. Kant en Hegel proberen als rationele wetenschappers het bestaan van God wetenschappelijk te bewijzen, maar slagen daar niet in. Steiner (grondlegger van de antroposofie) slaagt daar wel in maar het is slechts weinigen gegeven dit bewijs te begrijpen. De wetenschap viert hoogtij en brengt vele gaven en mooie zaken. Vervuiling van het milieu, armoede en kernbommen zijn onder meer het prijskaartje dat aan het rationele denken hangt. En langzaam dringt het besef nu door dat de wetenschap niet alle vragen kan beantwoorden. Bijvoorbeeld de vraag wat het is mens te zijn, wie we zijn en waar we heengaan, wat onze dromen betekenen en waar onze doodsangsten vandaan komen. De eenzijdige ontwikkeling van de mens vraagt een correctie en de mens gaat weer op zoek naar andere delen van zichzelf: de blik gaat naar binnen. New Age komt op, we gaan in trance dansen, paddo’s brengen ons in een andere wereld, evenals het gestamp in de disco. ‘Uit je bol gaan’, ‘stappen’: thans zijn het de jaren van het uitbundige feesten te midden van een vervuilde wereld met veel oorlog. De werkelijkheid is niet zoals we die zouden willen en die de wetenschap ons had beloofd. Drugs, feesten, vakanties zorgen ervoor dat we ‘er even helemaal uit’ zijn. Is het een wonder dat zoveel jongeren weer iets willen beleven en daarvoor drugs gebruiken? We nemen een snuifje Boeddha, een ietsje Hindoeïsme en vleugje sjamanisme en geloven weer in reïncarnatie. Opdat we de afschuwelijke werkelijkheid waarin we leven kunnen ontvluchten en leren dat als we sterven, we niet ècht op te houden met bestaan. Zo projecteren we nu, net als de mens altijd heeft gedaan, onze hoop en verwachting in dat begrip reïncarnatie. Er is evenwel een groot verschil: mensen vandaag de dag zijn niet meer bereid iets zomaar te ‘geloven’. Het moet bewezen worden. En reïncarnatie laat zich (uitzonderlijke gevallen daargelaten) niet altijd bewijzen. Een andersoortig bewijs (maar desalniettemin: een bewijs) wat voor velen geldig is, is de eigen beleving. Ik heb het zelf ervaren en dus is het zo. We keren weer terug naar onze eigen ervaring.
Epiloog
Mijn oudste zoon wilde persé weten hoe het nou zat met die reïncarnatie. Bestaat het nu wel of niet? De Thaise monnik had, zojuist tijdens zijn lezing, het bestaan ervan ontkend. Dat is schokkend als je vader reïncarnatietherapeut is. Dus bleef mijn zoon zeuren aan des monnik’s hoofd. Die beëindigde de discussie evenwel met: “My boy, just wait and you will see.” Zo is het en niet anders. Ooit zullen we zeker weten hoe het zit, hopelijk zonder enige projectie.