EVERHARD MULDER
Man-zijn (1996)
De eerste man waarmee ik mij identificeerde was uiteraard mijn vader. Toen ik klein was, verhaalde mijn vader graag over zijn jeugd dat hij ooit een fietstocht maakte met een gemengde groep. ’s Nachts in de boerderij drongen de meisjes zich door de muur van strobalen heen die de zedige jongens zo zorgvuldig hadden opgebouwd tussen beide slaapverblijven. Onder aanvoering van nota bene mijn vader(!) stapte de hele mannengroep midden in de nacht op de fiets, weg van het kwaad – ik zou gebleven zijn. In mijn herinnering is dit de eerste keer dat ik twijfelde of ik als man wel deugde. Die twijfel is lang gebleven.
De tweede die mij in verwarring bracht was mijn grootvader die ‘iets hoogs’ was bij de marine, eerste stuurman of zo. Of het verhaal waar is weet ik nog steeds niet (u kent die vage familiegeheimen wel), maar naar verluidt verloor hij zijn goede baan en naam ergens in Split. Daar met het schip aangekomen haastte hij zich met grote spoed naar het bordeel, waar ook de geliefde van de kapitein werkzaam was. Juist op haar had mijn grootvader zijn zinnen gezet. Doch nauwelijks had hij zich in haar armen geworpen of daar arriveerde de kapitein. In het daaropvolgende gevecht verloor de kapitein het bewustzijn en mijn grootvader zijn baan. Stiekem vond ik mijn grootvader een held. Maar ook was ik in verwarring, want nette mannen gaan toch niet naar een bordeel?
Waarom voelde ik dan zo’n sympathie voor grootvader? Veel later, toen ik achttien was, kwam ik Kees tegen. Kees was kraker en tamelijk hoog in de hiërarchie. Waarom ze dachten dat Kees dan ook zou weten hoe het met man-zijn zat, begreep ik eigenlijk niet…. Ik keek wel tegen Kees op. “Mehr Mensch- Minder Mann”, stond er op zijn agenda. Zo wist Kees dat hij er bijvoorbeeld nog helemaal niet aan toe was te gaan samenwonen met zijn vriendin. Hij was nog teveel man, want hij had in haar bijzijn nog wel eens een erectie. Nu kende ik zijn vriendin en onder ons gezegd vond ik het een prestatie van Kees dat hij bij haar überhaupt een erectie kreeg…. het was me een kenau en een lelijkerd! Stiekem dacht ik dat Kees die hele show over ‘Mensch und Mann’ als excuus gebruikte om onder dat dreigende samenwonen uit te komen. Gezien zijn status kon ik dat natuurlijk niet hardop zeggen. Kees maakte vele volgelingen onder de mannen. Zij startten een groepje en probeerden allemaal hard om geen man meer te zijn. Ik heb even meegedaan. We moesten van Kees ‘wrevels’ het raam uitgooien, ‘knuffels’ aan elkaar uitdelen, en ons bewust worden van het feit dat we ‘macho’ waren. Toen we moesten leren huilen ben ik eruit gegooid. Ik had het niet meer van het lachen toen Kees bloedserieus voor de microfoon huilgeluiden produceerde en iedereen dat ging nadoen. Kees maakte me bij ons afscheid nog eens duidelijk: ik deugde niet als man, dat wil zeggen: ik was teveel man. Zodoende.
Enkele jaren later leidde ik een gespreksgroep tussen de Anti Kernenergie Beweging (AKB) en de Mobiele Eenheid (ME). Nou moet u niet denken dat zoiets zomaar mag. Zelfs de minister werd erover geraadpleegd. Zowel binnen ME- als AKB-gelederen werd de hele onderneming met argusogen bekeken. Er werd urenlang vergaderd over wie afgevaardigd zou worden, onder welke voorwaarden en wie namens wie wat mocht zeggen. De AKB stond onder leiding van ene Clementien, de ME werd aangevoerd door een Silvester Stallone-type. U kent dat wel: van die schouders die veel te groot en te hard zijn om tegen uit te huilen, korte rechtop staande haartjes, spierballen van hier tot ginder…. Clementien had het niet zo op met deze ‘macho’, want ook zij wist hoe het zat met man-zijn. Onze Silvester moest maar eens privé bij haar op de koffie komen en door nieuwsgierigheid gedreven deed de ongelukkige dat. Met als gevolg dat ik na drie bijeenkomsten de gespreksgroep afblies, want daar verklaarde onze beer van een Silvester te midden van stomverbaasde collega’s, AKB-ers en hoge ambtenaren van justitie huilend dat hij niet deugde. “Ik ben een man, ik kan niet met emoties omgaan, ik deug niet, ik ben geen mens, Clementien, help me!” Ze glimlachte minzaam: “Het komt wel goed, jochie” en in haar ogen gloorde “Ik heb gewonnen”.
Dit soort ervaringen maakten een diepe indruk op mij. Mensen zoals Kees en Clementien die wisten hoe het allemaal wél zat, benijdde ik, want ik wist het niet. Hoe ben je nou ‘man’? Moet je nou trots zijn op je erectie of juist niet? Ik was heel trots, maar mijn toenmalige vriendinnetje vond het verschrikkelijk eng. Mag je gevoelens hebben en uiten, of juist niet? Ben je als ‘man met gevoel’ nou teveel vrouw (en dus weer geen mens) of kan dat per definitie niet omdat mannen geen gevoel hebben, zoals Clementien beweerde? Helemaal verwarrend werd het voor me toen op een avond een vrouw en een man samen een liefdeslied voor mij hadden geschreven en dat gezamenlijk voor mij opvoerden: ze hadden nota bene gewed met elkaar wie mij zou krijgen! De één zag in mij een macho en de ander een mietje …. zoek dát maar eens uit!
Uiteraard heb ik in therapie aan dit thema gewerkt. Het eerste dat omhoog kwam was een schoolreisje van de lagere school. Jongens moesten zich als meiden verkleden en een modeshow houden. De meiden mochten punten geven wie de mooiste vrouw was. Ik scoorde het hoogst in de categorie benen: 120 punten! Maar mijn boezem sloeg nergens op: met slechts tien punten was ik de laagste in deze categorie. Ik kon er niks aan doen: de handdoek zakte vlak voor ik op moest naar beneden en ik stond daar op dat podium maar aan mijn ‘borsten’ te friemelen…. Kortom: als vrouw was ik mislukt. Goede man-ervaringen in de jeugd dan? Later liepen we met stokjes in onze broeken over het schoolplein om de meisjes te imponeren. Die stonden te giechelen en ik had juist een hele grote stok in mijn broek gedaan, toen ik struikelde. De pijnlijke gevolgen (fysiek en vooral ook emotioneel) laten zich raden.
Fiolet van Straaten doemde op in de sessie. Zij zat bij mij in de klas op de lagere school en was mijn idool. Ze had (oh opwinding….) al okselhaar. Maar eens hing ze om me te pesten haar jas op mijn plek en ik gaf haar een stevige stomp in haar maag: zo, net goed. Toen moest ik bij de meester komen die me een cent gaf: “Wat ben jij een flinke jongen, zeg, jij durft zelfs meisjes te slaan, flink hoor; nou daar krijg jij een cent voor”. Huilend liep ik naar huis. Ik deugde niet. Die sessie hielp niet zoveel want mijn man-beeld werd er niet beter op. Meester had gewoon gelijk: een flinke kerel slaat Fiolet niet, die doet andere dingen met haar. Ik zag nog wel wat vorige-mannen levens, maar dat was allemaal even grauw: niks heldhaftigs of zo….
Het veranderde toen ik een vrouwenleven ging ervaren. Dat was even wat anders! Ik was een hele wulpse vrouw; mollig en genoot van seks. Ik bedreef dat dan ook zoveel mogelijk en met wie ik maar wilde. Maar het waren de kerels die dat verpestten. Ik was een hoer in hun ogen en dat rechtvaardigde hen mij te verkrachten en op te hangen. Wat denkt u dat mijn laatste gedachte was?” Mannen zijn klootzakken!”. Allemaal? Ja, allemaal. Niet één uitgezonderd? Nee, niet één uitgezonderd. En het laatste gevoel? Boos. Boos op die mannen die maar achter hun penis aanrennen. Die alles verpesten. Laatste lichaamsgevoel? Pijn. Pijn die ze je aandoen, de klootzakken. Sinds die sessie weet ik waarom ik nu man ben. Om die éne uitzondering te zijn. Om te laten zien dat het anders kan. Om die éne uitzonderlijke man te zijn die met goede bedoelingen achter zijn penis aanrent, die geen klootzak is en wel gevoel heeft. Dat mijn exen daar anders over denken komt door hun onwetendheid. Wat zou ik ze het nu graag vertellen: mijn (groot)vader; mijn exen, Kees en Clementien: jullie hebben allemaal gelijk over mannen. Maar er is sinds 11 maart 1949 één uitzondering en dat ben ik. Mijn vrouw zegt het zelf.